Op 8 januari 2018 zijn Kamervragen gesteld over partnerschap. Vragen als: Waarom is er bij bloedverwantschap in de eerste graad bij de toeslagen mogelijkerwijs sprake van partnerschap, terwijl bij de schenk- en erfbelasting sprake is van een kind? En: Waarom is ervoor gekozen om ook kinderen als fiscaal partner aan te (kunnen) merken? Staatsecretaris Snel stuurde 9 maart het antwoord naar de Tweede Kamer. 

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het basispartnerbegrip opgenomen dat geldt voor alle belastingwetten en de toeslagen. Ingevolge dat partnerbegrip zijn gehuwden, geregistreerde partners en samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract die in de basisregistratie personen staan ingeschreven op hetzelfde woonadres partners. Vervolgens is het basispartnerbegrip in afzonderlijke wetten uitgebreid of zijn de voorwaarden aangevuld. Op basis van objectieve criteria wordt bepaald of sprake is van partnerschap en wanneer het partnerschap begint en ophoudt te bestaan.

Dit basispartnerbegrip geldt voor alle belastingwetten, dus ook voor de Successiewet 1956. Voor de schenk- en erfbelasting is vanwege het specifieke karakter van de schenk- en erfbelasting, waarbij partners een aanzienlijk voordeel genieten, een aantal aanvullende eisen gesteld. Een van die voorwaarden is dat bloedverwanten in de rechte lijn geen partners zijn.

Lees meer vragen en de antwoorden in het document ‘Antwoorden op Kamervragen over het partnerbegrip’.